Onderzoekers hebben onderzoek gedaan bij zo’n honderd diersoorten, waaronder apen, honden, paarden, geiten en katten. Uit het onderzoek bleek, dat ook onder deze dieren 20% hoogsensitief is. Voor het voortbestaan van de soort is het goed als een kleiner gedeelte voorzichtig en analyserend van aard is. Zij bespeuren eerder gevaar en leggen verbanden met eerdere ervaringen. Ze hebben het belang van de groep voorop staan. Zo zou een hoogsensitief mens of dier voorzichtig op onderzoek uit kunnen gaan, bepaalde dingen concluderen en dit terugschakelen naar de groep. De hoogsensitieve dieren merken meer subtiele signalen uit de omgeving op en kunnen zo eerder gevaar signaleren.
Grotere overlevingskans
Het grootste gedeelte van de populatie is echter niet hoogsensitief. Deze dieren gaan gemakkelijk op pad om nieuw voedsel te zoeken. Ze zijn minder gevoelig voor omgevingsfactoren en voelen geen belemmering om nieuwe gebieden te onderzoeken. Ze krijgen daardoor meer te eten als er schaarste is op voedselgebied, maar lopen ook meer risico om zelf opgegeten te worden. Omdat beide typen dieren anders reageren in verschillende situaties, is de kans groter dat de diersoort als geheel overleeft.
Op de ander gericht en toch graag alleen willen zijn
Professor Elke van Hoof zegt in haar boek Hoogsensitief: ‘Misschien waren mensen met hoogsensitiviteit vroeger verkenners die er op uitgestuurd werden om te gaan kijken welke plek voor een grote groep mensen veilig zou kunnen zijn. Daarvoor is het belangrijk dat je snel heel veel informatie kunt verwerken. Verkenners waren weliswaar vaak alleen, maar ze hielden zich nog wel steeds bezig met de zorg voor de ander. Dat zien we ook vandaag nog. Mensen met hoogsensitiviteit hebben meer dan gemiddeld behoefte aan afzondering. Tegelijk hebben ze overmatige aandacht voor anderen. Ze kunnen meestal moeilijk weigeren als anderen een beroep op hun doen en ze streven vaak naar billijkheid.’
Hoogsensitiviteit is erfelijk
Het verschil tussen hsp’ers en niet-hsp’ers is genetisch van aard. Elke van Hoof: ‘Hoogsensitiviteit is een aangeboren kenmerk. Uit klinische ervaring weten we dat wanneer iemand in de familie hoogsensitief is, een of beide ouders dat ook zijn.’ Uit onderzoek blijkt dat het zogenaamde 5-HTTLPR-gen vaker bij hoogsensitieve mensen voorkomt. Dit gen maakt vatbaar voor depressie en angst onder negatieve omstandigheden, maar maakt ook extra talentvol onder positieve omstandigheden.
Hoogsensitiviteit kun je zien als een neutrale karaktereigenschap. Het ligt aan de omgeving of het goed of fout uitpakt. Hsp’ers zijn veel gevoeliger voor de omgeving dan niet-hsp’ers. Daardoor hebben ze bijvoorbeeld eerder door hoe sociale relaties in elkaar zitten en welke emoties er spelen. Maar ze ervaren ook meer stress in situaties waar niet-hsp’ers geen stress ervaren.
Ook de invloed van de opvoeding is bij hsp’ers extra groot. Bij een slechte kindertijd hebben hoogsensitieve mensen daar in hun latere leven meer hinder van dan niet-hsp’ers. Maar bij een goede kindertijd zullen ze daar meer profijt van hebben en zich beter ontwikkelen dan niet-hsp’ers. Met andere woorden: bij tegenslag zijn ze minder veerkrachtig, maar als de situatie positief is profiteren ze er meer van. Dat laatste is een voordeel bij coaching en therapie. Dit heeft vaak meer positief effect bij hoogsensitieve mensen. Ze zijn geïnteresseerd in zelfreflectie en weten er meer voordeel uit te halen.
Meer lezen?
Kan het ook een generatie overslaan?
Professor Elke van Hoof stelt in haar boek ‘Hoogsensitief’ dat minimaal één van de ouders hoogsensitief is als het kind hoogsensitief is.